Bij voldoende kwalitatief gras, moeten vaarzen, ouder dan een jaar, de eerste maanden niet bijgevoederd worden. Als de grasgroei minder wordt of als de smakelijkheid afneemt, moet er wel worden bijgevoederd. Dat kan door ruwvoer bij te voederen (maïs, perspulp) om op die manier de drogestofopname op peil te houden. Vergeet echter niet om er extra eiwit aan toe te voegen. Drachtige vaarzen hebben de laatste maanden een lagere drogestofopname en de behoefte voor de groei van het kalf neemt fors toe. Deze vaarzen moeten dus nog harder bijgevoederd worden om aan die energiebehoefte te voldoen.